ABSTRACT

Laten we het betoog tot hiertoe nog eens overzien. Vóór de moderne tijd werd de wereld zoals het religieuze geloof die zag voor ware werkelijkheid gehouden, zij werd geacht tot een hogere orde van werkelijkheid te behoren dan ons leven op aarde, een orde “dan hetwelk niet werkelijkers denkbaar is,” zoals Anselmus zei. Aan het einde van de moderne tijd werd religieus geloof op diverse manieren veroordeeld als iets onwerkelijks. Het werd “ontmaskerd” als een fantastisch, escapistisch, reactionair bijgeloof, een weefsel van bedenksels die voortkomen uit het onbewuste, uit zwakheid of uit schuldgevoel. Verstokte Newtonianen en al te positieve positivisten probeerden het ons uit het hoofd te praten. Vandaag, in het tijdsgewricht dat ik aanduid als post-seculier of postmodern, draait het in het religieuze levensbesef om wat ik noem het hyper-reële. Ik bedoel daarmee een werkelijkheid voorbij het werkelijke, het onmogelijke waarop het beperkte moderne idee van wat mogelijk is geen vat heeft. Het onmogelijke verstoort de werkelijkheid van het heden van binnen uit zodat we terugvallen op een gebed.