ABSTRACT

Situation: Erik and the kids are getting ready for work and school and they can’t find anything.

1 Erik: Sanne, heb jij mijn leesbril gezien? Sanne: Je hebt _____ op de keukentafel laten liggen.

2 Erik: Sanne, ik kan mijn blauwe jasje* niet vinden. Sanne: Je hebt _____ in de gangkast gehangen.