ABSTRACT

Dit zijn de minimale waarden van het gnosticisme: elk mens heeft diep in zich een goddelijke vonk die hem verenigt met het opperste goede. In ons bestaan van alledag zijn we ons van deze vonk niet bewust, omdat we onwetend worden gehouden doordat we zijn gebonden aan de last van de stoffelijke werkelijkheid. Hoe verhoudt een dergelijke visie zich tot het eigenlijke christendom? Moest Christus zichzelf opofferen om te boeten voor de zonden van Zijn Vader die zo’n onvolmaakte wereld had geschapen? Misschien is deze gnostische godheid, de boze schepper van onze stoffelijke wereld, de rode draad in de relatie tussen jodendom en christendom, is hij de ‘verdwijnende bemiddelaar’ die door beide religies

wordt verdrongen: de mozaïsche figuur van de strenge God der Geboden is dan een oplichter, wiens machtige verschijning het feit moet verhullen dat wij te maken hebben met een verwarde idioot die de klus van het scheppen heeft verknoeid. Op een verwrongen wijze wordt dit feit vervolgens door het christendom erkend (Christus sterft om zijn vader in de ogen van de mensheid te verlossen).2