ABSTRACT

In dit laatste hoofdstuk ga ik de zaken op de spits drijven. Menselijke ervaring, zo beweer ik, komt als ervaring tot leven door en via het onmogelijke. Ervaring is pas echt ervaring, iets dat echt gebeurt, iets om over (naar huis) te schrijven, wanneer we tot de grens van het mogelijke worden gedreven, naar de rand van het onmogelijke, tot een uiterste, wat ons dan dwingt op ons best te zijn. Deze ervaring van het onmogelijke is het wezenskenmerk van religie; en daarom beweer ik verder dat de menselijke ervaring als zodanig ten diepste religieuze trekken vertoont, ongeacht of je de zegen van de bisschop of de rabbijn hebt, ongeacht of je één van de institutionele geloofsvormen onderschrijft, ongeacht of je in de “God” van een van de traditionele confessies gelooft, ongeacht of je “atheïst” bent ten aanzien van de diverse vormen van theïsme. Er is een diepreligieuze component aanwezig in ieder mens, met of zonder religie. Dit boekje over religie is dus ook een boekje over mens-zijn. Dit is het soort commentaar dat ik te bieden heb bij “religie zonder religie”, een voorstelling die ik geleend heb van de filosoof Jacques Derrida. Ik wil voor dit idee nu een lans breken en zo deze studie besluiten.