ABSTRACT

Put the sentence parts in the right order, beginning with the capitalized word. Make sure to put the sentences in the correct tense.

Situation: Spring cleaning in Erik and Sanne’s house.

1 de gordijnen / Op zaterdag / brengen / moeten / worden / naar de stomerij 2 laten / op woensdag / willen / de vloerbedekking in de kamer / Sanne

/ reinigen 3 de glazenwasser / of / komen / Erik / moeten / vragen 4 alle ramen / Vorig jaar / wassen / de glazenwasser / hebben 5 proberen / de ramen / Sanne / wassen / zelf / zeggen / ze / willen / te /

dat