ABSTRACT

Fill in the blanks with the correct conjunctional adverb: althans, bovendien, trouwens, immers, overigens, tenminste. Watch the word order in the sentences.

1 Sanne: Erik, kun je de woonkamer en de werkkamer even stofzuigen? Je hebt gisteren ______ beloofd dat jij het deze week zou doen?

2 Erik: Ik heb nu geen tijd om te stofzuigen. Ik moet de afwasmachine nog ontruimen en ______ moet de hond nog uitgelaten worden.

3 Sanne: Die afwasmachine kan Peter ook wel even doen. De hond kan wel wachten. Die is ______ een uurtje geleden al buiten geweest.