ABSTRACT

Persoon A Persoon B O nee! Daar gaat de bus. Ja, we zijn te __________ (1). Kom vanmiddag even koffie drinken. Goed, tot __________ (2). Ik ga __________ (3) op vakantie. Wat leuk! Waarnaartoe? Ben jij weleens geopereerd? Ja, ik was __________ (4) zes

jaar oud. Is het __________ (5) tien voor acht? Ja, we moeten ons haasten. Ik ga even tennissen. __________ (6)?? We eten

over vijf minuten! Tanja gaat op een cruise naar Aruba. Leuk, dat wil ik __________

(7) ook eens doen.