ABSTRACT

Speaking exercise. Look at the list of activities below and tell your partner what you do altijd, meestal, vaak, regelmatig, soms, zelden, nooit.

Example: Ik doe regelmatig sport.

Activiteiten: ontbijt eten, email schrijven, studeren, televisie kijken, sport doen, het huis schoonmaken, met mijn moeder telefoneren, met vrienden telefoneren, naar de kerk gaan, boodschappen doen, de auto wassen, naar school fietsen, in een restaurant eten, op reis gaan, mijn familie bezoeken, met de hond wandelen, de krant lezen.